Door een extra chromosoom ontwikkelen kinderen zich lichamelijk en verstandelijk op een andere manier dan bij de meeste kinderen. Een mens bestaat uit een heleboel cellen. En iedere cel bevat chromosomen. In je chromosomen zitten allerlei eigenschappen die je van je ouders en voorouders hebt geërfd. Zo bepalen ze of je een jongen of een meisje bent, de kleur van je ogen en je haar, welke talenten je hebt en deels je karakter. In totaal heeft iedereen 23 chromosomenparen. Elk paar bestaat uit een chromosoom van je moeder en van je vader. Bij Downsyndroom is dat een beetje anders. Daar heeft één bepaald chromosomenpaar (nummer 21) een extra chromosoom. Dus een cel bevat drie chromosomen in plaats van twee. Dat extra chromosoom zorgt ervoor dat een kind zich anders ontwikkelt.

Vaak kun je kinderen met Downsyndroom herkennen aan hun ogen. Die staan een beetje scheef. En soms gaat het praten wat moeilijker. Ook hebben ze een verstandelijke beperking. Daardoor ontwikkelen ze zich trager dan leeftijdsgenootjes. Daarnaast hebben sommige kinderen ook nog problemen met hun hart of darmen. En ze kunnen slechte ogen of gehoorproblemen hebben. Kinderen met Down verschillen dus allemaal van elkaar.

Kinderen met Downsyndroom gaan vaak naar een gewone basisschool. Soms gaan ze naar een speciale school. Een kind met Downsyndroom op een gewone school krijgt wat meer begeleiding of maakt soms andere opdrachten. Dat komt omdat deze kinderen meer tijd nodig hebben om dingen te leren en op een iets andere manier leren. Ze verwerken informatie langzamer en reageren daardoor vaak trager. Dingen die ze kunnen zien, onthouden ze makkelijker dan dingen die ze alleen maar horen. Als je iets vertelt of uitlegt, helpt het als je duidelijk en rustig praat of het voor ze opschrijft. Soms is het nodig je verhaal een keer te herhalen. En het kan helpen om te checken of je verhaal, uitleg of vraag is begrepen.